De monnik en de zeemeeuw

Het was de andere koks opgevallen dat hij geen tang gebruikte om de kroketten uit het vet te halen, maar zijn vingers. Het werd al gauw zijn handelsmerk. Gasten betaalden extra om in de keuken van de strandtent te mogen kijken hoe hij hun frieten een voor een uit het bruisende vet viste. Hitte deed hem gewoon niet zo veel. Aan het eind van de zomer vertrok hij om in het voorjaar weer terug te keren bij de Zeemeeuw. Ze vermoedden dat hij naar de Vesuvius ging en onder de vonken van de vulkaan mediteerde om zijn vuurvastheid te trainen. Ze noemden hem de monnik.

Een keer liet een van de koks per ongeluk de pan met tomatensoep vallen. Als lava kolkte de soep door de keuken waar het personeel zich direct uit de voeten maakte. De monnik trok kalm zijn schoenen uit om ze niet vies te maken en bleef op zijn blote voeten in het kokendhete vocht staan zodat hij de biefstuk voor tafel veertien op tijd kon draaien. Hij werd een gewaardeerde kracht en maakte snel carrière.

De monnik had fjordblauwe ogen. Vaak dachten mensen dat hij daardoor zo goed tegen de hitte kon. Samson dankte zijn kracht aan zijn haar, de monnik had een blik waarin de winter besloten lag. In feite had hij meer gemeen met koning Midas. Om hem heen stond alles in vuur en vlam. Alles, behalve hijzelf.

Hij probeerde de hitte wel op te zoeken. Dekens. Een kachel. Twee zachte armen die hem ’s nachts vasthielden. De warmte bleef nooit lang. Net als de armen. Soms vouwde hij zijn handen over de plek waar hij voorheen werd vastgehouden, maar niet vaak. Hij was geen sentimentele man. De monnik was een succesvolle man. Dankzij hem liep de Zeemeeuw goed. Dat en de hoeveelheid warme dagen, waar er steeds meer van kwamen.

Dat baarde hem zorgen. Tussen zijn lange shifts in sloeg hij wel eens een krant open. Lang niet iedereen verdroeg de hitte zo goed als hij. En waar gebruikte hij zijn gave voor? Tournedos draaien aan zee. De beste van heel Nederland. Maar toch: biefstuk bakken aan zee.

Steeds vaker speelde hij met de gedachte de Zeemeeuw achter zich te laten en de wijde wereld in te gaan. Het strandseizoen werd echter steeds langer zijn bazen lieten hem niet zomaar gaan. Wist hij dan niet hoe bijzonder zijn talent was! En wat wilde hij dan gaan doen, bosbranden blussen? Ze lachten, net zo lang tot de monnik terugkeerde naar zijn post. Hij vette de pannen in en dacht aan hoe hij als kind in de zee speelde, hoe hij het schuim van de golven voor het eerst in zijn handpalm liet drijven, hoe hij ’s nachts rood als een kreeft onder de lakens lag en zijn huid opgloeide. Met zijn vingers duwde hij dan op de verbrande plekken en maakte hij vormpjes. Hij had ook slechte herinneringen, maar die schudde hij van zich af zoals hij op huid gebakken heilbot losschudde in de sissende boter.

Uiteindelijk sprak men niet meer van een zomer, of herfst, of lente. Laat staan winter. De Zeemeeuw bleef het hele jaar open. Er werd goed geld verdiend en de monnik was het stralende middelpunt. Tv-koks kwamen langs. Placemats werden gesigneerd. Zijn messenset was in meer dan veertig landen verkrijgbaar. Het verbaasde de gasten van de Zeemeeuw dan ook toen ze het rode afzetlint voor de personeelsingang zagen.

Op 21 juli 2028, de heetste dag van het jaar, stuurde de monnik zijn koks naar huis. Hij redde het wel alleen en er was niemand die daaraan twijfelde. Een van de afwassers vertelde later dat de monnik zich had staan insmeren met zonnebloemolie. Hij kroop in de oven en rolde zich op als een kat die een fijn plekje had gevonden.

Gepubliceerd door julienstaartjes

Julien Staartjes (1989, Amsterdam) is muzikant en schrijver van korte verhalen, artikelen en essays. Hij heeft o.a. gepubliceerd in DW B, DeFusie en Tijdschrift Ei.

Plaats een reactie